Een lening is onzakelijk wanneer een aandeelhouder aan de vennootschap een lening en daarbij een debiteurenrisico aanvaardt dat een derde ook niet tegen een hogere rente zou hebben aanvaard. Als de rente zodanig moet worden aangepast dat de geldlening daardoor winstdelend zou worden, wordt verondersteld dat een debiteurenrisico wordt gelopen dat een derde niet zou hebben genomen. Behoudens bijzondere omstandigheden moet dan worden verondersteld dat de aandeelhouder dit risico heeft aanvaard om het belang van de vennootschap in zijn hoedanigheid van aandeelhouder te dienen. De bewijslast dat een lening onzakelijk is, rust op de inspecteur.
Een bv beriep zich in een procedure over de zakelijkheid van een lening op het ontbreken van een directe aandeelhoudersrelatie tussen de bv en de debiteur. De bv had een lening verstrekt aan de dochter van haar dga ter financiering van de aankoop van een dochtermaatschappij van de bv door haar echtgenoot. Volgens de rechtbank is het niet ongebruikelijk dat een verkoper van een vennootschap de verkoop financiert door een lening te verstrekken aan de koper van die vennootschap. De rechtbank is van oordeel dat er geen zakelijke reden was om de lening niet aan de koper maar aan de dochter van de dga van de bv te verstrekken.
De rechtbank vond niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest de financiering op dezelfde wijze vorm te geven. De bv kan niet als een onafhankelijke derde worden beschouwd door de aandeelhoudersrelatie met de vader. Dat de bv bereid is geweest om een bedrag van € 2 miljoen aan de dochter te lenen kan alleen maar worden verklaard door die aandeelhoudersrelatie. De lening is vanaf het moment van verstrekking onzakelijk geweest. Afwaardering ten laste van de winst van de bv is daarom niet aan de orde.