Bij de behandeling van een bezwaarschrift tegen de aanslag inkomstenbelasting 2020 heeft de inspecteur berekend dat het voordeel uit sparen en beleggen op basis van de Wet rechtsherstel box 3 hoger is dan op grond van de forfaitaire regeling van de Wet IB 2001. Dat betekent dat het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel van toepassing is. De Hoge Raad heeft in het Kerstarrest geoordeeld dat bij degene, die door het forfaitaire stelsel wordt geconfronteerd met een heffing naar een hoger voordeel uit sparen en beleggen dan het werkelijke rendement, een schending optreedt van het recht op ongestoord genot van eigendom.
Bij de behandeling van het beroep tegen de uitspraak op het bezwaarschrift overweegt de rechtbank dat het werkelijke rendement niet alleen de voordelen, die worden getrokken uit vermogensbestanddelen in box 3 omvat, maar ook de waardeveranderingen van zulke vermogensbestanddelen. Daartoe behoort ook de ongerealiseerde waardestijging van de onroerende zaak van de belanghebbende in de procedure. De rechtbank volgt de stelling van de belanghebbende, dat in 2020 met de onroerende zaak een rendement van nihil is behaald, niet. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist door te wijzen op de stijging van de WOZ waarde.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.