Voor de toepassing van de omzetbelasting wordt met een dienst gelijkgesteld het gebruiken van een tot het bedrijf behorend goed voor privédoeleinden van de ondernemer, zijn personeel of voor andere dan bedrijfsdoeleinden, wanneer de ondernemer voor dit goed recht op aftrek van voorbelasting heeft gehad. Een goed kan voor de omzetbelasting alleen tot het bedrijf behoren wanneer de ondernemer dat goed heeft verworven in zijn hoedanigheid van ondernemer en hij in die hoedanigheid de macht heeft verkregen om als eigenaar daarover te beschikken. De beoordeling of iemand bij de verwerving van een investeringsgoed heeft gehandeld als ondernemer moet plaatsvinden in het licht van alle omstandigheden van het geval.
Wanneer de ondernemer een investeringsgoed koopt of laat bouwen om dat zowel zakelijk als privé te gebruiken, heeft hij de keuze om het goed geheel tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen, het geheel tot zijn privévermogen te rekenen of alleen het gedeelte dat voor de bedrijfsactiviteit wordt gebruikt tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. Kiest de ondernemer ervoor om als ondernemer te handelen en bestemt hij het goed geheel voor bedrijfsdoeleinden om vervolgens een deel ervan voor privédoeleinden te gebruiken, dan brengt dat zowel het recht mee om de voldane voorbelasting volledig in aftrek te brengen als de plicht om over het gebruik ervan voor andere dan bedrijfsdoeleinden omzetbelasting te betalen.
De keuze van de ondernemer om een investeringsgoed tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen kan onder meer worden afgeleid uit de aard van het goed en de in de aangifte omzetbelasting geëffectueerde aftrek van voorbelasting. Ook het daadwerkelijke gebruik van een goed voor bedrijfsdoeleinden duidt op die bestemming in de hoedanigheid van ondernemer. De keuze van de ondernemer om een goed dat geheel of gedeeltelijk voor gebruik binnen de onderneming is bestemd geheel tot zijn bedrijf te rekenen, is onherroepelijk. Wanneer de ondernemer nadien (een deel van) het goed voor de heffing van omzetbelasting alsnog tot zijn privévermogen wil rekenen, kan dat alleen door onttrekking aan het bedrijf.
Als de ondernemer voor de omzetbelasting een samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid is, zoals een maatschap of een vof, kan een goed voor de heffing van omzetbelasting alleen tot het bedrijfsvermogen gaan behoren wanneer de maten of vennoten tezamen bevoegd zijn om over dat goed te beschikken als ware de maatschap of vof eigenaar ervan, en zij dat goed bestemmen voor gebruik in de uitoefening van het bedrijf. De maten of vennoten zijn tezamen bevoegd als zij een goed in gezamenlijke eigendom hebben. Wordt de maatschap of vof gevormd door personen, die een pand in gezamenlijke eigendom hebben verworven, dan moet worden aangenomen dat die personen tezamen bevoegd zijn om over dat pand te beschikken als ware die maatschap of vof eigenaar ervan. Vervolgens moet worden vastgesteld of het pand door die maatschap of vof is bestemd voor bedrijfsdoeleinden.
In een procedure voor de Hoge Raad voerde een vof van een echtpaar aan, dat het pand dat zij hebben laten bouwen niet tot het bedrijf van de vof kon behoren, omdat de vennoten niet tezamen bevoegd waren om over het pand te beschikken als ware de vof eigenaar van het pand. De vof heeft echter geen feiten gesteld die zouden kunnen meebrengen dat zij niet de macht had om over het pand te beschikken als ware zij eigenaar. Het pand is gebouwd op grond die bij hen in gemeenschappelijke eigendom is. Daarom gold als uitgangspunt dat de vof bevoegd was om over het pand te beschikken als ware zij eigenaar. Uit het champignonkwekerij-arrest van de Hoge Raad kan niet iets anders worden afgeleid, aldus de Hoge Raad. De vof moet over het privégebruik van het pand door de echtgenoten omzetbelasting afdragen.