Een ondernemer, die het kasstelsel mag hanteren, hoeft de btw pas aan de Belastingdienst te voldoen wanneer hij de betaling voor een prestatie ontvangt en krijgt recht op aftrek van voorbelasting wanneer hij de betaling voor een prestatie verricht.
Het recht op aftrek van voorbelasting ontstaat volgens de btw-richtlijn op het tijdstip waarop de leverancier de aftrekbare belasting verschuldigd wordt. De lidstaten kunnen volgens de btw-richtlijn bepalen dat het recht op aftrek van de belastingplichtige, die het kasstelsel hanteert, wordt uitgesteld tot het moment waarop hij zijn leverancier of dienstverrichter heeft betaald. Wanneer echter de nationale wetgeving de toepassing van het kasstelsel toestaat en de voldoening van btw uitstelt tot het tijdvak van ontvangst van de vergoeding, mag het recht op aftrek niet zijn gekoppeld aan het tijdstip waarop de levering of dienstverrichting heeft plaatsgevonden.
Dat volgt uit een arrest van het hof van Justitie EU in een zaak van een Duitse ondernemer, die het kasstelsel hanteerde. Ook zijn leverancier hanteerde het kasstelsel. De leverancier hoefde de btw dus pas af te dragen op het moment van ontvangst van de vergoeding, maar volgens Duits recht mocht de afnemer deze btw niet in aftrek brengen omdat deze betrekking had op een ander belastingtijdvak. Volgens de Duitse regeling ontstaat het recht op aftrek steeds op het tijdstip van de goederenlevering of de dienstverrichting, ongeacht het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is door de leverancier of de dienstverrichter en ongeacht of de belasting door de leverancier of dienstverrichter wordt berekend op basis van de overeengekomen vergoedingen of op basis van de ontvangen vergoedingen. Een dergelijke regeling is volgens het Hof van Justitie EU niet in overeenstemming met de btw-richtlijn.