Bij een overeenkomst onder ontbindende voorwaarde komt de verbintenis direct tot stand totdat een bepaalde onzekere gebeurtenis zich voordoet. Bij een overeenkomst onder opschortende voorwaarde komt de verbintenis pas tot stand als die onzekere gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Het staat partijen bij het sluiten van een overeenkomst vrij om bij een beding te kiezen voor een ontbindende of een opschortende voorwaarde. De vraag of sprake is van een opschortende of een ontbindende voorwaarde moet door middel van uitleg van het beding worden vastgesteld.
In een echtscheidingsconvenant werden de gezamenlijke woning en de daarop rustende hypothecaire schuld toebedeeld aan de vrouw. Deze toedeling geschiedde onder de opschortende voorwaarde dat de bank de man zou ontslaan uit zijn hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de hypotheekschuld.
De rechtbank constateert dat in het echtscheidingsconvenant expliciet is opgenomen dat toedeling van de woning aan de belanghebbende geschiedt onder opschortende voorwaarde. Op die wijze is de voorwaarde ook geformuleerd. De rechtbank gaat ervan uit dat de belanghebbende en haar ex-partner hebben beoogd de economische eigendom van de woning pas te laten overgaan op het moment dat de ex-partner is ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. Er zijn geen aanknopingspunten voor een andere bedoeling. De enkele omstandigheid, dat de belanghebbende na het sluiten van het convenant de volledige hypotheekrente heeft betaald, is daarvoor onvoldoende.
Omdat sprake was van een opschortende voorwaarde en de bank de ex-partner pas in 2018 heeft ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid, was de woning in 2016 nog niet volledig aan de belanghebbende toebedeeld. De belanghebbende had in 2016 de woning voor 50% in eigendom. Slechts voor dat deel kwalificeerde de woning als eigen woning. De betaalde hypotheekrente was slechts voor 50% aftrekbaar.
De meer betaalde hypotheekrente was niet als onderhoudsverplichting van de ex-partner aftrekbaar. In het echtscheidingsconvenant was een zogenaamd nihilbeding opgenomen. Daarin stond dat partijen over en weer niet tot betaling van alimentatie verplicht waren. Volgens de rechtbank heeft de belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat ondanks het nihilbeding toch een onderhoudsverplichting is overeengekomen.