De bezittingen, schulden en de opbrengsten van een afgezonderd particulier vermogen (APV) worden toegerekend aan de persoon die het vermogen bij leven of bij overlijden heeft afgezonderd. Na het overlijden van deze persoon worden het vermogen en de opbrengsten daarvan toegerekend aan zijn erfgenamen. De regeling van het APV is bedoeld om een heffingslek te dichten dat ontstaat door constructies met zwevende vermogens. Het gaat om gevallen waarin degene die het vermogen afzondert doelbewust een situatie creëert waarbij dit vermogen niet meer bij hem in de heffing kan worden betrokken en evenmin bij de begunstigde, omdat die geen of onvoldoende rechten ten aanzien van dat vermogen heeft.
Hof Den Haag oordeelde in een procedure dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat een Liechtensteinse Stiftung een APV was. De oprichter van de Stiftung had het vermogen bij leven afgezonderd met als overwegend particulier belang de verzorging van zijn echtgenote, kinderen en kleinkinderen. Na het overlijden van de oprichter werd het APV toegerekend aan de erfgenamen naar rato van hun erfdeel.
De wetsbepaling, waarin de regeling van het APV is opgenomen, is volgens het hof niet in strijd met de vrijheid van vestiging of het vrij verkeer van kapitaal omdat de Stiftung in Liechtenstein niet wordt belast naar haar winst en omdat niet aannemelijk was dat de Stiftung daar economische activiteiten uitoefende. Volgens het hof is het vermogen terecht aan de erfgenamen toegerekend. De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof.