Motorrijtuigenbelasting (mrb) wordt geheven van de houder van een personenauto. De houder van een in het buitenland geregistreerd motorvoertuig is de persoon in Nederland die het voertuig feitelijk ter beschikking heeft.
Bij constatering van gebruik van de weg met een motorrijtuig, waarvoor geen kenteken is opgegeven en waarvoor de belasting niet is betaald, kan de mrb worden nageheven. Een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig wordt voor de toepassing van deze wetsbepaling aangemerkt als een motorrijtuig waarvoor geen kenteken is opgegeven.
Als een ingezetene van Nederland gebruik van de weg in Nederland maakt met een auto met buitenlands kenteken zonder dat daarvoor Nederlandse mrb is betaald, mag op grond van de wet de naheffingsaanslag worden berekend over de periode die aanvangt op de dag waarop deze persoon is ingeschreven als ingezetene en die eindigt de dag voorafgaand aan de dag waarop het gebruik van de weg is geconstateerd. Deze berekeningsperiode houdt een soort van bewijsvermoeden in met betrekking tot de periode waarin de ingezetene houder was van de auto in Nederland in de zin van de Wet mrb. De wet kent de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren. Dat tegenbewijs kan eruit bestaan dat aannemelijk wordt gemaakt dat de auto de ingezetene ter beschikking heeft gestaan met ingang van een latere datum of dat de auto de ingezetene in een of meer tussenliggende tijdvakken niet in Nederland ter beschikking heeft gestaan.
De rechtbank oordeelde in een procedure dat de inspecteur terecht was uitgegaan van een naheffingsperiode van vijf jaar. De belanghebbende was al eerder in Nederland ingeschreven als ingezetene en heeft niet aannemelijk gemaakt dat de auto met buitenlands kenteken hem vanaf een latere datum dan vijf jaar voor de constatering van het gebruik van de weg ter beschikking heeft gestaan. In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag in gelijke zin.