Verleende bijstand op grond van de Participatiewet kan worden teruggevorderd als de ontvanger van de bijstand over een periode, waarin hem bijstand is verstrekt, alsnog financiële middelen heeft verkregen. Voorwaarde is dat door de ontvangen middelen de grens van het vrij te laten vermogen wordt overschreden. De aanspraken op die middelen kunnen vóór of na de aanvang van de bijstand zijn ontstaan. Als de aanspraken vóór de aanvang van de bijstand zijn ontstaan, dan is de situatie bij de aanvang van de bijstand beslissend. Zijn de aanspraken na de aanvang van de bijstand ontstaan, dan geldt als peildatum de dag waarop de aanspraken zijn ontstaan.
De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat een gemeente terecht de verleende bijstand heeft teruggevorderd vanwege de ontvangst van een erfenis. De betrokkene bestreed de terugvordering op grond van bijzondere omstandigheden. Bij het intakegesprek voor de bijstand heeft de betrokkene meegedeeld dat zijn vader was overleden. De betrokkene is toen niet geïnformeerd over de mogelijke gevolgen van een erfenis voor de bijstand. De betrokkene verwijt de gemeente een gebrek aan voorlichting. Volgens de Centrale Raad van Beroep was de gemeente niet verplicht om de betrokkene al bij de intake te informeren over de mogelijke gevolgen van de ontvangst van zijn erfdeel voor de bijstand of over andere mogelijkheden dan bijstandverlening om die gevolgen te kunnen voorkomen. Een dergelijke verplichting is in de wet niet te vinden. De gemeente heeft ook niet onzorgvuldig gehandeld jegens de betrokkene.