De Wet op de motorrijtuigenbelasting kent een overgangsregeling voor oudere motorrijtuigen. Voor een motorrijtuig, dat voor 1 januari 1988 in gebruik is genomen maar nog geen 40 jaar oud is, geldt op verzoek en onder voorwaarden een verlaagd tarief. Een van de voorwaarden is dat de belasting wordt betaald voor 1 januari van het jaar waarop deze betrekking heeft.
De kentekens van twee motorrijtuigen, die op grond van de datum van ingebruikname voor de overgangsregeling in aanmerking komen, zijn door de houder kort voor de jaarwisseling geschorst. De hem toegezonden rekeningen motorrijtuigenbelasting voor 2018 heeft hij niet betaald. De schorsingen zijn in de loop van 2018 beëindigd. Omdat voor geen van beide voertuigen belasting is betaald, heeft de Belastingdienst naheffingsaanslagen opgelegd naar het normale tarief.
Hof Den Bosch heeft vervolgens geoordeeld dat de houder niet in aanmerking komt voor toepassing van het overgangstarief omdat hij geen verzoek daartoe heeft gedaan. Het beëindigen van de schorsing van de kentekens geldt niet als een dergelijk verzoek. In cassatie voerde de houder aan dat een verzoek niet nodig zou zijn omdat de Belastingdienst bij het einde van de schorsing aan de hand van de kentekengegevens kan vaststellen dat beide voertuigen oud genoeg waren voor de toepassing van de overgangsregeling. Voor beide voertuigen was in een eerder jaar het overgangstarief betaald.
De Hoge Raad heeft dit standpunt afgewezen en het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad moet de houder van een motorrijtuig, die gebruik wil maken van de overgangsregeling, zijn keuze vóór de aanvang van een kalenderjaar kenbaar maken door betaling van het overgangstarief. Bij de beëindiging van de schorsing van een voertuig moet een verzoek om toepassing van de overgangsregeling worden gedaan.