Bij de Eerste Kamer is het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap in behandeling. In de Nota naar aanleiding van het verslag deelt de staatssecretaris van Financiën mee, dat toekomstige rentetermijnen niet onder de reikwijdte van het wetsvoorstel vallen. Zo lang de rentetermijnen niet zijn vervallen is fiscaal gezien nog geen sprake van een verplichting.
De situatie waarin een aanmerkelijkbelanghouder een pandrecht laat vestigen op zijn directe aanmerkelijkbelangaandelen valt in beginsel niet onder het bereik van het wetsvoorstel. Er is geen sprake van het lenen van geld van de vennootschap in plaats van het uitkeren van dividend om op deze wijze de heffing in box 2 uit te stellen. Wanneer zich in dat kader onwenselijke situaties voordoen, kan dat aanleiding zijn tot aanpassing van de regeling.
Niet alleen civielrechtelijke schuldverhoudingen maar ook andere civielrechtelijke verplichtingen zoals leveringsverplichtingen vallen onder het begrip ‘schulden’ van het wetsvoorstel. Een voorbeeld is de verkoop door een aanmerkelijkbelanghouder van een onroerende zaak aan zijn vennootschap, waarbij de koopsom wordt betaald maar de levering wordt uitgesteld. Het kabinet vindt dit een onwenselijke situatie. Leveringsverplichtingen hebben echter geen nominale waarde en worden voor de toepassing van het wetsvoorstel op nihil gewaardeerd. Het kabinet overweegt om in dergelijke gevallen de wetgeving in de toekomst aan te passen door de waarde van de leveringsverplichting wettelijk te stellen op het bedrag van de ontvangen koopsom.